Verslag van het negende landelijke CELEVT congres ‘Interpersoonlijke neurobiologie”, 12 oktober 2022, Amersfoort.
HEIDI DEKNUDT is een cliëntgericht en psychoanalytisch psychotherapeut en redacteur van het Tijdschrift Persoonsgerichte experiëntiële Psychotherapie, het wetenschappelijke tijdschrift voor professionals in de GGZ in Nederland en Vlaanderen die werken vanuit of affiniteit hebben met het persoonsgerichte (client centered) referentiekader.
De dag wordt geopend door Renate Geuzinge, dagvoorzitter voor deze jaargang. We vernemen eerst dat de Trauma Academie is overgenomen door Post Academisch Onderwijs Psychologie (PAO), tot grote voldoening van Martijne Rensen, de oprichtster van de Trauma Academie. Op deze editie van het congres zijn er deelnemers, en alsof we er een neus voor hebben, vinden de Vlamingen elkaar. keer dat ik merk dat er op een congres voor psychologen en therapeuten zoveel aandacht voor is, en ik kan alleen maar toejuichen dat het uit de ‘complementaire hoek’ wordt gehaald. Nochtans is hier in het boek ‘Traumasporen’ van Van der Kolk ( ) ook al uitgebreid over geschreven. Een complexe problematiek vraagt om aanvullende zorg op ver schillende niveaus.
Welkom en keynote lezing: Hoofdzaken en bijzaken, neurowetenschappen voor de 21ste eeuw
Geuzinge, gz-psycholoog en redacteur van dit tijdschrift, neemt ons vooreerst mee in de duizelingwekkende aantallen van neuronen en hun onderlinge verbindingen in elk mensenhoofd. Even een moment van verwondering en ontzag! Na een periode van lineair denken in termen van nature versus nurture, zitten we nu in een periode van meer complex denken: interacties tussen het brein, de geest en het lichaam; tussen de genen en de omgeving; zelf-organiserende systemen van darmen en brein. Het studiegebied van de interpersoonlijke neurobiologie (IPNB) bestudeert de samenhangen tussen al deze domeinen en geeft zo een eigen beeld over wat mentale gezondheid en ziekte inhoudt. Mentale gezondheid is het vermogen om binnen de window of tolerance te blijven. Er gebeurt de laatste jaren veel onderzoek naar mentale gezondheid met aanbevelingen, maar hoe nuttig is dat voor mensen met vroegkinderlijke chronische traumatisering?
Heel even verwijst Geuzinge naar de verbinding tussen het beneden- en het bovenbrein, en naar de verbinding tussen het linker- en rechterbrein, iets wat in de volgende lezingen meer uitgebreid besproken zal worden. Bij chronisch getraumatiseerde mensen zijn deze verbindingen beschadigd of niet tot ontwikkeling gekomen. Maar de lezing neemt een verrassende wending: Geuzinge slaat de weg in van leefstijlfactoren die helpen om een goede mentale gezondheid op te bouwen en te behouden. Ik, maar allicht velen met mij, heb me hier erg in ver diept sinds de coronacrisis, maar het is de eerste keer dat ik merk dat er op een congres voor psychologen en therapeuten zoveel aandacht voor is, en ik kan alleen maar toejuichen dat het uit de ‘complementaire hoek’ wordt gehaald. Nochtans is hier in het boek ‘Traumasporen’ van Van der Kolk (ook al uitgebreid over geschreven. Een complexe problematiek vraagt om aanvullende zorg op verschillende niveaus.
Als we het hebben over mentale gezondheid en in het window of tolerance blijven, hebben we het over stressverlagende processen, die helpen om de activatie van het parasympatische zenuwstelsel te ondersteunen. Dit parasympatische zenuwstelsel staat in voor rust en herstel, daar waar het ventrale sympathische zenuwstelsel staat voor vecht- of vluchtreactie en het dorsale zenuwstelsel voor de bevriezingsoverlevingsreactie. In de loop van de lezing worden er tien domeinen besproken waarop je het parasympatisch zenuwstelsel kan ondersteunen.
Een eerste manier is te vinden bij het bewust ademen (traag en dubbel zo lang uitademen als in ademen), meditatie (of tai chi, of yoga) en neuriën (zingen, de ‘om’-mantra reciteren).
Een grotere hartritmevariabiliteit zorgt dan weer voor meer weerstand tegen stress en is perfect te trainen met biofeedback. Door het gebruik van apps leer je signalen beter opmerken en begrijpen, waardoor je beter kan reguleren. Lachen, knuffelen en positieve sociale interacties ondersteunen dit.
De volgende twee invloedsdomeinen gaan over slaap en beweging. Bij slaapgebrek of onvoldoende beweging ervaren we een tekort aan brain-derived neurotrophic factor (BDNF, een zenuwcelstimulerende factor afkomstig uit de hersenen). High intensity interval training en krachttraining helpen om het BDNF op te krikken.
Een vijfde domein van invloed gaat over de voeding die we tot ons nemen. Suiker en alcohol hebben een negatieve invloed op ons lichaam. De positieve effecten van intermittent fasting zouden wetenschappelijk bewezen zijn, hoewel ik hierover ook al las dat de positieve effecten vooral gebaseerd zouden zijn op studies bij mannen; voor vrouwen zou het positieve effect met name vanaf de meno tijdschrift Persoonsgerichte experiëntiële Psychotherapie – Jaargang 61 1/2023 52 pauze bewezen zijn. Ook bij een serotonine-deficiëntie mag je juist niet aan intermittent fasting doen. In de opleiding ‘nutritionele psychologie’ die ik nu volg, leer ik dat er geen dieet is dat voor iedereen werkt, je moet het eigen ideale voedingspatroon zoeken.
Een volgend domein gaat over voedingssupplementen, waarvan de bekendste omega , magnesium, zink en curcumine zijn. Deze zijn nodig om onze voeding om te zetten tot serotonine, dopamine, gamma amino-butyric acid (GABA), adrenaline, cortisol en vele andere hormonen.
De laatste drie factoren zijn koud douchen, re gelmatig iets nieuws leren of ervaren, en het nemen van pre- en probiotica. Chronisch trauma zorgt ervoor dat er een verstoring is in de verbinding op de darm-brein-as. Deze as bestaat uit een fysieke verbinding (de nervus vagus) en een chemische verbinding die gevormd wordt door neurotransmitters en microben. Serotonine bijvoorbeeld wordt grotendeels aangemaakt in de darmen en vrijgegeven in de hersenen, evenals GABA, dat in verband gebracht wordt met vrees en angst. Een derde ma nier waarop een verbinding wordt gelegd tussen de darmen en het brein is via het immuunsysteem. Dit wordt beïnvloed door ontstekingen, probiotica, prebiotica en de darmflora. De prebiotica worden gestimuleerd door gefermenteerde, vezelrijke, polyphenolrijke en tryptofaanrijke voeding.
Na deze sneltreinuitleg maakt Geuzinge de cirkel rond door de link te maken met mensen met vroegkinderlijk trauma. Aandachtspunten in therapie zijn feedback geven over wat hun lichaam toont om zo de connectie met het lichaam te herstellen, en educatie geven rond deze tien invloedsdomeinen. Ik ben ervan overtuigd dat de invloed van trauma op lichamelijke processen maar ook de invloed van lichamelijke processen op de stemming belangrijke aspecten zijn waar wij ons als therapeuten van bewust dienen te zijn. Zo heb ik aan den lijve ervaren hoe ik in een periode van dreigende bijnieruitputting veel bezorgder en angstiger was over de gekste dingen, maar met de juiste voedingssupplementen verdween dit gevoel weer in enkele weken tijd. Daarnaast hebben uiteraard ook psychologische factoren, zoals op een andere manier met stress leren omgaan, een impact op de duurzaamheid van het effect van deze lichamelijke behandelingen.
Waarom voel, denk en doe ik wat ik niet wil voelen, denken en doen? En wat moet ik doen om dit te veranderen?
De microfoon wordt overgenomen door Greet Vanaerschot, klinisch psycholoog en coördinator van verschillende opleidingen, die opent met boven staande vraag die cliënten ons vaak impliciet stellen. Emoties zijn het fundament van het bewustzijn, ze hebben vier functies. Ze geven informatie over onze overlevingsbehoeftes, ze zijn een actietendens die ons gedrag leidt om te zoeken wat we nodig hebben, ze zijn onmiddellijk en lijfelijk, en ze zijn een organismisch waarderingssysteem: ze informeren ons over wat goed en slecht is voor onze overleving in deze situatie. Vanaerschot verdiepte zich in de schooloverstijgende theorie van Panksepp ( ), bedenker van het begrip ‘affectieve neurowetenschappen’ dat verwijst naar het onderzoeksveld van de neurale mechanismen achter emoties. Hij onderzocht drie lagen in het brein, die elk verschillende functies in het ontstaan en reguleren van emoties hebben. De onderste laag heet het primair-procesemotioneel systeem. Hier bevinden zich de affecten, die de mens automatisch richten naar specifieke acties en gedrag. Vanaf de geboorte leren we over onze emoties op basis van connecties tussen de affecten en de concrete situaties. Dit is het secundair-procesemotioneel systeem. Samen met taal wordt het tertiair-procesemotioneel systeem ontwikkeld waar cognities bijkomen en betekenisvolle gevoelens ont staan. Het primair-procesemotioneel systeem vindt men terug bij alle (zoog)dieren, en bevindt zich in de diepe subcorticale bewustzijnscreërende affectieve circuits. Hier horen zeven emotionele systemen bij: zoeken, zorg, lust, spel, angst, woede, en paniek of rouw. De secundair-procesemoties zijn de tweede laag boven de aangeboren affectieve fundamenten en ontstaan grotendeels in het limbische systeem. De range van stimuli die de primair-procesemoties kunnen ontlokken of kalmeren wordt uitgebreid. Hierbij krijgen neutrale prikkels een betekenis via operante conditionering: als je leert dat een bepaald gedrag werkt, blijf je dat doen, zoals bijvoorbeeld lief lachen naar een boze ouder. Dit wordt doorheen de ontwikkeling geautomatiseerd. En ten slotte zijn er de tertiair-procesemoties. Dit zijn betekenisvolle gevoelens over sociale situaties, die grotendeels neo-corticaal verwerkt worden. Het gaat over cognities, gedachten die ons toelaten te denken of te reflecteren over onszelf, de andere, de wereld en zo complexe sociale emoties creëren die een mengeling zijn van de zeven primair-procesemoties. Vanaerschot vat het geheel samen en besluit haar betoog met een casus die ze behandelde aan de hand van het model. Deze lezing zat boordevol informatie, kende een goede en duidelijke opbouw, en – zoals vaak bij deze spreekster – fleurden veel dierenfoto’s en een rustige, zachte stem het geheel op. Voor mij had het accent wel nog meer op de praktische toepassing mogen liggen, hoe je dit nu in therapie kan aanwen den. Het theoretische stuk was heel duidelijk, maar voor het praktische stuk bleef er net iets te weinig tijd over.
Zin en onzin over de behandeling van de dissociatieve identiteitsstoornis
Als laatste spreekster voor de middagpauze kwam Suzette Boon, klinisch psycholoog en psychotherapeut gespecialiseerd in behandeling van vroegkinderlijke chronische traumatisering en dissociatieve identiteitsstoornis (DIS), op het podium. Vooreerst verwijst Boon naar de richtlijnen voor de behandeling van DIS, zoals beschreven door de International Society for the Study of Trauma and Dissociation (ISSTD, ), waar een gefaseerd behandelmodel wordt aanbevolen: stabilisatie, confrontatie en integratie. Gezien de complexe problematiek bij DIS-patiënten, kan er soms alleen aan stabilisatie worden gewerkt, omdat confrontatie het risico op decompensatie inhoudt. Toch is er, met name in Nederland, kritiek op deze richtlijnen omdat deze practice-based en niet evidence-based zijn. Kritische vragen hebben te maken met de veronderstelling dat DIS een constructie van therapeuten en hun beïnvloedbare patiënten zou zijn. De vraag wordt gesteld of amnesie tussen de verschillende identiteiten wel bestaat en of de dissociatieve delen wel een opdeling in de persoonlijkheid zijn, of eer der modi zijn van de persoonlijkheid. Ook bestaat er twijfel over de noodzaak en de duur van de stabilisatiefase. Boon verwijst naar een longitudinale studie over dertig maanden met een follow-up zes jaar later, waar significante verbetering werd behaald en behouden met een fasegerichte behandeling. Methodologisch zijn er vragen te stellen bij dit onderzoek. Momenteel loopt er een TOP DD-studie (treatment of patients with disscociative disorders study) wereldwijd met patiënt-therapeutparen, maar het is nog even wachten op de definitieve resultaten hiervan. Hier wordt wel een gestandaardiseerd protocol gevolgd.
Vervolgens evalueert Boon twee nieuwe, alternatieve behandelmodellen. De eerste is een schematherapie met aangepast protocol voor DIS. Dit is een vrij intensieve behandeling van drie jaar met één of twee behandelingen per week. Symptomen worden opgevat als het gevolg van verwaarlozing, mishandeling of misbruik in de vroege kinderjaren bij personen die gevoelig zijn voor het ontwikkelen van dissociatieve reacties op stress. De dissociatieve delen worden gezien als uiting van verschillende, vaak terugkerende rigide gemoedstoestanden of schemamodi, waarbij men niet uitgaat van amnestische barrières tussen de modi. Er wordt op cognitief gedragsmatige, relationele en experiëntiële manier behandeld. Bij deze behandelmethode heeft Boon echter bemerkingen. Ten eerste zijn dissociatieve delen niet hetzelfde als modi, en die delen zullen niet altijd bereikt worden met de ‘modi methode’. Volgens haar zijn er wel degelijk dissociatieve barrières tussen de delen. Ten tweede worden de boze of kritische delen weggestuurd in plaats van begrepen en geïntegreerd, wat voor haar niet zinvol lijkt. Wat dan precies die dissociatieve delen zijn, licht Boon verder toe. Vaak wordt een borderline modus of ‘egotoestand’ verward met een dissociatief deel van de persoonlijkheid wat kan leiden tot vals-positieve diagnoses, vooral bij clinici die geen ervaring hebben met dissociatieve stoornissen. Even terugkeren dus naar de ISSTD-richtlijnen: de definitie luidt dat dissociatieve identiteiten een eigen identiteitsgevoel, zelfrepresentatie, autobiografisch geheugen, persoonlijke ervaringen, emoties en lichamelijke sensaties hebben, in tegenstelling tot modi en ego-toestanden. Ze laten over de tijd heen continuïteit zien in denken, voelen en gedrag. Wetenschappelijk onderzoek toont duidelijke neurobiologische verschillen tussen verschillende identiteiten. Conclusie van Boon is dat deze behandelmethode, met aanpassingen, een kans tot slagen zou kunnen hebben.
Een tweede alternatief behandelmodel is de ‘maximatechniek’, een techniek die wel meer men sen in de zaal leken te kennen, maar waar ik niet eerder van had gehoord. Dit is een korte cognitieve gedragstherapie, die bestaat uit acht dagen behandeling, aangevuld met psycho-educatie en sport, gevolgd door een ritueel van ‘uitzwaaien van de identiteiten’. Boon verwijst naar een studie over deze techniek, waarin één casus onderzocht werd. tijdschrift Persoonsgerichte experiëntiële Psychotherapie – Jaargang 61 1/2023 54 Er zijn ernstige methodologische tekortkomingen bij deze studie: er was geen goede gestructureerde diagnostiek, de beschrijving van de patiënt doet eerder denken aan een nagebootste of vals-positieve DIS. Boon overloopt de risico’s wanneer deze techniek gebruikt zou worden bij echte DIS-patiënten. Wanneer er onvoldoende emotieregulatievaardigheden worden ontwikkeld bestaat de kans dat DIS-patiënten volledig overspoeld raken. Ze krijgen ook de suggestie dat ze na acht dagen ‘klaar’ moe ten zijn met de behandeling, en ‘falen’ als dat niet zo is. Echter, de traumageschiedenis is doorgaans zo uitgebreid en gelaagd, interfererend met de ontwikkeling, dat dit onmogelijk kan. Een zinvolle behandeling richt zich juist op het accepteren en integreren van de verschillende delen in plaats van het uitzwaaien. Het is zeer waarschijnlijk dat bij een patiënt met echte DIS er geen tot nauwelijks effect zal zijn na het uitzwaaien van de delen. Dit kan lei den tot overaanpassing of verergeren van een negatief zelfgevoel, falen, twijfel en het ‘ondergronds’ gaan van dissociatieve delen. Boon benadrukt herhaaldelijk dat dit voor haar onder de ‘onzinnige behandelingen’ valt.
Boon vindt dat een zinvolle behandeling steeds met goede diagnostiek begint over de aard en ernst van de dissociatieve symptomen, van andere traumagerelateerde symptomen, van medische problemen en van gehechtheidsproblemen, en verwijst hierbij naar haar spiksplinternieuwe boek ‘Diagnostiek van traumagerelateerde dissociatie’ (Boon, ). Moeilijkheden hierbij zijn dat cliënten zich tijdens het diagnostisch onderzoek vaak nog niet of nauwelijks bewust zijn van het bestaan van ver schillende delen. Als ze zich daar wel bewust van zijn, dan is er doorgaans veel vermijding, angst en schaamte, en vaak geen wederzijds contact; het syseem is immers gericht op verhullen, ontkennen en vermijden. Een volgende stap is om zicht te krijgen op het functioneren in het dagelijks leven, het steunsysteem, de egosterkte en belastbaarheid, de crisis gevoeligheid, eventuele hulpbronnen en sociale, financiële of juridische problemen. De stabilisatiefase is de eerste fase van de behandeling. Die kan onder bepaalde voorwaarden kort(er) bij cliënten met geen of weinig gehechtheidsproblemen. Maar bij verreweg de meeste cliënten met een complexe DIS is er sprake van een gedesorganiseerde hechtingsstijl, waarbij er een conflict is tussen toenadering en vermijding. Een eerste belangrijke taak in de stabilisatiefase is een werk relatie ontwikkelen met de totale persoonlijkheid en in het bijzonder met de delen die zich verzetten tegen de therapie. Dit zijn doorgaans de delen die woede, razernij, schuld, schaamte, angst voor hechting en destructieve gehechtheidspatronen in zich dragen. De dissociatieve delen die vastzitten in traumatijd dienen zoveel mogelijk te leren om in het hier-en-nu te komen en blijven, en om de triggers tot herbelevingen te leren herkennen. Een volgende taak is het zoeken naar emotieregulatietechnieken die passen bij de verschillende delen, om schuld en schaamte over vroeger en nu bespreekbaar te ma ken, en om stap voor stap te komen tot interne samenwerking en wederzijdse compassie. Boon illustreert het geheel aan de hand van een casus waarbij ze deze aanbevelingen demonstreert. Er worden verschillende therapiefragmenten getoond. Het is een mooi proces waarbij de cliënt con tact leert maken met de verschillende delen, hun noden leert kennen en er ook aan tegemoetkomt, en dan in de daaropvolgende periode de trauma’s ver werkt. Uiteindelijk slaagt ze erin om via een imaginaire oefening de verschillende delen te integreren.
Tegen de woordenstroom in: improvisatie en breinvriendelijke voeding
De voormiddag vergde een hele aandachtsspanne en daarom hebben de organisatoren Peter Rombouts, veranderkundige en drievoudig wereldkampioen Argentijnse tango, uitgenodigd; hij was er vorig jaar ook. Hij slaagde erin op een heel poëtische manier die accenten uit de lezingen te halen die hem raak ten, met de mooie openingszin: ‘Zie me in mijn delen en mijn helen’. Na het woord kwam de beweging. Door middel van improvisatiedans gaf hij een uitdrukking aan wat zijn lichaam hiervan had meegenomen. Ontzettend knap en verfrissend! En zo was ons rechterbrein ook weer mee … Tijdens de middagpauze werd een TED-talk getoond over brainfood, gegeven door Drew Ramsey. Door een heel fijne ontmoeting in de middagpauze heb ik die echter gemist, maar hij is terug te vinden op YouTube (Ramsey, ).
Via vaktherapie van affectregulatie naar zelfregulatie
Na de middag zijn er nog drie lezingen over hoe IPNB richting kan geven aan de praktijk. De spits wordt afgebeten door Leanne Nieuwenhuis en Sanne Van der Vlugt, beiden beeldend vaktherapeuten in een kinder- en jeugdpsychiatrie in Groningen. Hun bedoeling is om de practice-based methode op termijn om te vormen tot een evidence-based methode. Voor de behandeling gaat men terug naar wat de visie is op gezonde ontwikkeling. Er zijn drie hechtingsingrediënten nodig opdat een kind tot maximale ontwikkeling kan komen: het kind moet gehoord, gezien en begrepen worden; het moet grenzen krijgen, en passende uitdagingen of aanmoedigingen krijgen. In interactie met een affectief beschikbare, mentaliserende persoon die sensitieve responsen geeft, kan het kind leren om van affect regulatie naar zelfregulatie te komen. Als aan (min stens één) van deze voorwaarden niet is voldaan, ontstaat er spanning, angst of eenzaamheid waar het kind geen woorden voor heeft (affecten). Dit kan ontstaan door ouder-, kind- of omgevingsfactoren. Als dit langdurig blijft bestaan, gaat het kind zich wapenen met gedrag: het gaat zich aanpassen, wordt zelfbepalend of onverschillig. Maar onder tussen gaat dit kind ook naar school en naar andere activiteiten, en krijgt als reactie op zijn gedrag vaak afkeurende boodschappen. Zo geraakt het kind in een vicieuze cirkel. De affectregulerende vaktherapie is een behandeling van twintig sessies met het kind, afgewisseld met vijf sessies met de ouder of verzorger. Ze richt zich vooral op kinderen die hun affecten niet gewaarworden. Door voorspelbaarheid, betrouwbaarheid en kalme betrokkenheid in de werkrelatie te tonen, kan je komen tot een regulerende relatie. Er is een opbouw van de spanningsregulatiefase over de aandachtsregulatiefase naar de affectregulatiefase, waardoor het kind in staat wordt gesteld te mentaliseren. Elk van deze fases wordt besproken en geïllustreerd met videofragmentjes. Besluit van deze lezing is: regulate à relate à reason. Na deze interventies vanuit de vaktherapie kan de behandeling eventueel vervolgd worden door een andere vorm van therapie.
Verstrikt in verwarring: vaktherapie beeldend vanuit IPNB perspectief
Daar waar bovenstaande lezing vooral focuste op de verbinding tussen ‘bovenbrein’ en ‘beneden brein’ waarbij de ander eerst nodig is in functie van co-regulatie, neemt Maartje Stam-Rommens de fakkel over en legt uit hoe je op een fasegerichte manier kan werken aan de integratie tussen de rechter- en de linkerhersenhelft. Stam-Rommens is beeldend vaktherapeut bij het Traumacentrum in Drenthe en brengt een heel mooi verhaal uit de praktijk. Ze opent haar lezing met een citaat van Renate Dorrestein: “We hebben verhalen nodig om onze verwarring te ontrafelen. We hebben verhalen nodig waarmee we ons gevoel voor goed en kwaad ijken. We hebben verhalen nodig om te laten zien wat het betekent om mens te zijn.” Op een verhalende wijze geeft ze inzicht in de manier waarop ze zich via beeldend werken richt op de emoties in een fasegerichte traumabehandeling. Ze vertelt doorheen vier verhalen op een bijna poëtische wijze over de interventies die je kan gebruiken om verbindingen te maken in het brein, om te bewegen van ‘verstrikt in verwarring’ naar ‘verbonden fragmenten’. Stam Rommens praat op een mooie, zachte en fijngevoelige manier, echt aangenaam. In een eerste verhaal wordt uiteengezet hoe je in het hier-en-nu de linkerhersenhelft kan verbinden met de rechterhersenhelft. De functies van de linkerhersenhelft zijn samen te vatten in de zes ‘elletjes’: lineair, linguïstiek, logisch, letterlijke communicatie, lijstjes en later. De rechterhersenhelft staat voor: holistisch, non-verbaal, beelden en metaforen, lichamelijk ervaren, rauwe emoties, stressreductie, autobiografisch en herinneringen. Als therapeut maak je een inschatting van welke hersenhelft dominant is, en je probeert verbindingen te leggen met de andere hersenhelft. Bijvoorbeeld een cliënt die zakelijke taal gebruikt met gebaren die af stand houden en structuur brengt in het materiaal, kan je helpen zich uit te drukken in beeldspraak met levendige gebaren en veel vrijheid in het materiaal, of omgekeerd. Dan volgen twee verhalen over het verbinden met het verleden, met als doel traumaverwerking. Stam-Rommens vertelt het verhaal van iemand die duidelijk vanuit de linkerhersenhelft functioneerde. De cliënt kleurde secuur binnen de lijntjes en gebruikte heel precieze technieken. Zolang de cliënt hiermee bezig was, dissocieerde ze niet, maar er was dan ook geen contact met de rechterhersenhelft. Twee dingen zijn belangrijk om dit contact wel tot stand te brengen: personificatie (het is mij overkomen) en presentificatie (het gebeurde in het verleden, ik leef nu). Door vragen te stellen over het gebruikte materiaal en geleidelijk de aandacht te la ten verschuiven naar de uitgedrukte emoties, wordt de brug gemaakt. Gevoelens uitdrukken op papier is erg helpend omdat je daar je rechterhersenhelft voor nodig hebt, er moet een context geschapen worden met plaats en tijd. Een therapiefragment tijdschrift Persoonsgerichte experiëntiële Psychotherapie – Jaargang 61 1/2023 56 illustreert hoe de therapeute vanuit de dominante rechterhersenhelft de linkerhersenhelft probeert betrekken door woorden te geven aan de werkstuk ken. Dit kan door veel vragen te stellen rond het werk, zoals: ‘Hoe groot moeten de ogen zijn?’ of ‘Welke kleur hoort bij deze figuur?’ Op deze manier kan men tot geheugenintegratie komen, zodat de cliënt vanuit het hier-en-nu naar het daar-en-toen kan kijken.
Muziekinterventies voor stressreductie bij vroeg trauma
De derde en laatste lezing van deze namiddag werd gegeven door Martina de Witte, muziektherapeut en senior onderzoeker. De Witte wil via muziek een alternatief bieden voor het gebruik van kalme rende medicatie om met lichamelijke spanning en pijnklachten om te gaan, en voor het verminderen van stress. Nadat ze ingaat op de gevolgen van stress op het lichaam, belicht ze waarom muziek geschikt is om te kalmeren: het is laagdrempelig, het sluit aan bij cliënten waar een cognitieve insteek niet wenselijk is, het effect op de hersenen is niet afhankelijk van de intelligentie, en het heeft meteen effect. Het kan dus ook ingezet worden buiten de muziektherapie. Hierbij dwalen mijn gedachten af naar mijn ervaringen in Haïti toen we na de aardbevingen in er waren met een team psychologen. De kinderen uit het weeshuis waar we waren toonden veel traumareacties. Ook voor ons, Nederlanders en Belgen, was het dagelijkse uurtje moessonregen, met een oorverdovend dondergeroffel dat van over de oceaan aan land kwam gerold en versterkt werd in het gebergte, schrikwekkend. Deze herinnering had beangstigend kunnen zijn, maar is vooral geassocieerd met de vrouw die dagelijks op dat moment in de deuropening, amper beschut tegen de emmers gutsende regen, een vol uur saxofoon speelde, elke dag dezelfde melodieën. Telkens als ik saxofoonmuziek hoor, denk ik terug aan het kalmerende effect tijdens de stort buien. De Witte klaagt aan dat het erg jammer is dat muziektherapie pas op de derde of vierde lijn aan bod kan komen volgens de richtlijnen, daar waar er een zeer grote variëteit aan situaties is waar het perfect bruikbaar is, bijvoorbeeld ter voorbereiding op een operatie. Jammer genoeg moet ik de lezing vroegtijdig verlaten om mijn trein te halen en mis ik de casuïstiek. Maar de essentie van het betoog is dat zowel receptieve interventies (de cliënt luistert naar de muziek) als actieve interventies (de cliënt maakt actief mee muziek) kunnen worden beschouwd als niet-farmacologische interventies om stress te reduceren.
Besluit
De hele dag is, tegen gewoonte van dit congres in, erg uitgelopen. In het naar huis gaan, besef ik hoe dit congres erin slaagt om zowel het linker- als het rechterbrein aan te spreken: de lezingen, de woorden, de verhalen worden afgewisseld met iets kunstzinnigs, zoals de improvisatie van Rombouts. De Goldbergvariaties van Bach die niet konden doorgaan wegens ziekte, werden gemist maar hopelijk hebben we die tegoed voor volgend jaar …